donderdag 26 juli 2012

Zien van God

Vandaag heb ik mijn laatste tentamen voor de opleiding opgestuurd. Het woord 'tentamen' wekt wellicht een verkeerde indruk van meerkeuzevragen. Bij elke van de acht blokken dat de opleiding telt en dat bestaat uit twee delen, namelijk (mystieke) tekstlezing en thematiek, wordt je gevraagd een slotopdracht te maken. Dus 16 in totaal. Deze slotopdrachten bestaat uit -vaak minitieuze- deelopdrachten bij te lezen teksten die je elke week maakt naar aanleiding van de gelezen stof, het college en interactieve vragen op het forum. De slotopdracht behelst dan meestal het hernemen van het geheel aan de hand van een gerichte vraagstelling. De bedoeling is dat je dit verwerkt in de vorm van een opstel of essay van gemiddeld ongeveer 4 tot 10 pagina's.
Dit laatste blok ging over een mooi thema 'eenzaamheid en gemeenschap' door een zeer inspirerend docent, Inigo Bocken. I koos ervoor om me met name te verdiepen in Nikolaus Cusanus, een buitengewoon boeiende theoloog en persoon.


Nikolaus Cusanus (Kues a/d Moezel 1401 - Todi 1464) leefde in een tijd van grote overgangen en spanningen. De Turken stonden voor de poorten van Constantinopel, de tweede stad van het christelijke rijk. Er dreigde een schisma tussen de paus en de aanhangers van het conciliarisme. Cusanus pleit in zijn functie als diplomaat in dienst van de paus in deze spanningen voor religieuze tolerantie. Zo reist hij naar Constantinopel voor hereniging tussen de Oosterse en Westerse kerk. 'Waarheid' is voor hem geen boven de werkelijkheid zwevend begrip maar een zaak van de individuele, concreet handelende mens.
Cusanus' uitgangspunt en de ervaring die hij als rondreizend diplomaat heeft opgedaan, is dat iedereen de werkelijkheid op zijn eigen manier begrijpt al naar gelang zijn eigen omstandigheden. “God is voor de jongeling een jongeling, voor de grijsaard een grijsaard, voor de leeuw een leeuw en voor het rund een rund” , zo zegt hij in De visione Dei.
[Cusanus citeer hier Xenophones. De Griekse filosoof gebruikte deze uitdrukking om godsdienst belachelijk te maken. Cusanus echter om aan te geven dat ieders zienswijze een soort oneindigheid kent. We komen er heus zelf wel achter dat God niet samen valt met het beeld dat wij van de Eeuwige maken. Dit crisismoment komt pas op in onze belevingswereld en in confrontatie met een andere zienswijze.]
In dit boekje, geschreven voor de monniken van de Benedictijner abdij van Tegernsee, gebruikt Cusanus een meegestuurd houten paneeltje met een Christusgelaat (vera ikon) om de geestelijke weg naar het ‘zien van God’ te beschrijven.
Zijn boekje is zowel een denkexperiment als een meditatieoefening. We moeten proberen God te zien in dit leven, maar dat kan alleen als we proberen te zien zoals God.
Hij adviseert de monniken in een halve cirkel rond de schildering welke aan de muur hangt te gaan staan. Je zult ervaren dat de Christusfiguur je altijd aankijkt, welke positie je ook inneemt. Onwillekeurig zul je denken: “dat portret is speciaal voor mij gemaakt, ik sta in het middelpunt”. Maar die indruk duurt tot het moment dat je ontdekt dat je medebroeder eenzelfde ervaring opdoet. Je staat helemaal niet in het centrum. Je bent maar een van de oneindig vele perspectieven.
Opvallend is dat die overweging Cusanus niet tot een relativistisch standpunt brengt. Nee, hij benadrukt dat ook jouw manier van kijken werkelijk een perspectief is. Alleen door die positie in te nemen en door de confrontatie met de zienswijze van je medebroeder kom je tot de ontdekking dat je niet ziet wat je ziet. De werkelijkheid kan alleen worden begrepen in een proces van trial and error. Elk ontwerp van de werkelijkheid lijdt vroeg of laat schipbreuk. En dan begint het pas. In onderlinge dialoog ontdek je dat je kennis van en je liefde voor God toeneemt en dat 'de innigheid van de vreugde erdoor ontvlamd wordt'!
Deze dialoog betekent echter niet dat de concrete verschillen opgeheven (moeten) worden. Ieder moet vanuit zijn eigen concrete levenssituatie de weg van de waarheid gaan: de navolging van Christus (hier is de geest van de Moderne Devotie zichtbaar). Iedere echte gemeenschap heeft een onzichtbaar midden dat in de gemeenschap zelf gestalte krijgt.

Collatio als circle of trust
Cusanus' grondprincipe dat de werkelijkheid bij ieder individu opnieuw begint, is een waardevol beginsel voor de dialoog tussen mensen. Dit besef opent niet zozeer de weg naar relativisme, maar biedt ruimte voor vrijheid en creativiteit.
Toegepast op jeugdwerk in en vanuit de kerk: Net als ik nemen jongeren hun unieke plek in. Die positie is vergelijkbaar met de mijne en tegelijkertijd zo volstrekt anders dat ze elkaar lijken uit te sluiten. Tegelijkertijd vormen we een gemeenschap. Daarin is het nog zoeken naar overeenkomsten, naar taal waarbij we elkaar kunnen verstaan.
Maar, zo maakt Cusanus duidelijk: niet alleen wij zien God. Er is ook het omgekeerde perspectief: dat God ons ziet. En dat is de meest fundamentele basis voor gemeenschap: God heeft ook nog wat te zeggen over ons leven. In onze ontmoeting zullen we dus ruimte maken voor God. Dat kan niet anders dan via mijn plek en mijn ervaring.
Hoe is dat vorm te geven? Ik wil hier een verbinding leggen met het begrip ‘verheldering-comité’ dat onderwijsdeskundige Parker Palmer introduceert in zijn boek 'Leraar met hart en ziel'. De grondregel van de dialoog is dat je niet weet wat goed is voor die ander, maar de ander toestaat zijn eigen antwoorden te vinden, op zijn eigen niveau en in zijn eigen tempo.

Deze benadering van dialoog is ontwikkeld bij de Quakers, een kerkelijke gemeenschap waar Palmer zelf lid van is en die o.a. gekenmerkt wordt door het ontbreken van een geestelijk leider. De grondregels die ze hanteren voor hun sociale structuur kenmerken zich door twee paradoxale geloofsovertuigingen: elk lid van de gemeenschap heeft een ‘innerlijke leraar’, en ieder lid gaat in gesprek met de gemeenschap om die innerlijke leraar te horen spreken.

De inbrenger nodigt vier of vijf mensen uit om zijn verhelderingscomité te vormen. Hij schrijft een korte notitie met daarin een duidelijke omschrijving van de aard van het probleem; ten tweede relevante achtergrondinformatie, zoals eerdere, vergelijkbare ervaringen; en ten derde informatie over hoe hij tegen het probleem aankijkt.
Vervolgens komt het comité gedurende twee of drie uur onafgebroken bijeen. De leden van het comité zitten met de hoofdpersoon in een kring en richten hun volledige aandacht op die persoon en zijn of haar vraag. Volledige aandacht betekent dat de hoofdpersoon met zijn of haar probleem in het middelpunt staat en dat je als lid van het comité niet probeert om jezelf daar te plaatsen. Hierbij geldt als strikte grondregel: de leden mogen slechts eerlijke en open vragen, welke niet het standpunt van de vragensteller weergeven maar helpen de hoofdpersoon helpen om zijn innerlijke wijsheid te ontdekken. De hoofdpersoon beantwoordt de vragen hardop maar heeft altijd het recht om de vraag te laten passeren. Door ruime stiltes te laten vallen tussen een antwoord en de volgende vraag, zorgt de groep ervoor dat het proces respectvol en vriendelijk verloopt.
Deze ‘circles of trust’ zie ik in aangepaste vorm functioneren in groepswerk met jongeren in de kerk. Hierbij kun je een aantal stappen onderscheiden:
1. Ritueel: Stilte, lied, ontsteken van een kaars; bedoeling: ruimte voor God maken.
2. Relatie: Korte ronde waarin ieder in een paar minuten iets zegt over hoe het hem vergaat; er wordt geluisterd zonder onderbreking of commentaar. Er is een korte stilte tussen de bijdragen van de deelnemers. De stilte en het aandachtig luisteren helpen de deelnemers zichzelf beter te verstaan en vanuit een diepere achtergrond te spreken. Het delen is verder behulpzaam bij het loslaten van vreugde en angsten en zich te richten op openheid naar God en de anderen.)
3. Aandacht geven aan God door middel van gebed, Lectio Divina of meditatieoefening.
4. Delen: elke deelnemer deelt wat hem opviel tijdens het gebed. Bijvoorbeeld aan de hand van de vraag: “Ik wil je uitnodigen te delen wat bij je opkwam tijdens het gebed, of andere gedachten of in-zichten te delen”. Elke deelnemer krijgt de gelegenheid voor een inbreng zonder onderbrekingen of commentaar. Het is een moment van luisteren naar de manier waarop God door de groep spreekt.
5. Afsluitend gebed.
Door een dergelijke dialoog in te bedden in een min of meer liturgische setting, laat je zien dat geloofsgemeenschap meer is dan interessegemeenschap; mensen worden elkaars helper-in-eenzaamheid, zoals bijvoorbeeld ook in vriendschap het geval kan zijn. Het geestelijke moment is een ruimte van mogelijkheden van leven, waarin je ook dingen in elkaar kunt ontdekken die je tevoren niet wist of vermoedde. Intiem en vreemd tegelijk. Bovendien wordt in deze vorm duidelijk dat niet zozeer het individu maar God het middelpunt vormt.

Tot slot
Cusanus veronderstelt dat de ontwikkeling van mensen niet lineair verloopt maar spi-raalsgewijs, met vallen en opstaan. Je begint bij je eigen ervaring als uitgangspunt. Maar een ander heeft een ervaring die maakt dat ik uit mijn eigen middelpunt wordt getrokken. Deze ‘eenzaamheid’ wordt dus opgeroepen door de gemeenschap. Maar die ervaring heb ik nodig om tot nieuw verstaan te komen. Cusanus stimuleert mij om gemeenschap en dialoog niet op te vatten als een uitsluiten van de eigenheid. Dat biedt mij en jongeren de gelegenheid volop ruimte te geven onze beelden, opvattingen van en ervaringen met God te hebben en te delen. En om die beelden niet te bekritiseren. Het loslaten van beelden is namelijk nooit absoluut; het creëert een ruimte in het beeld zelf dat mij doet ontdekken waarin ik nog beter kan zien wat ik zie. Dat God niet samenvalt met het beeld dat ik aanvankelijk van de Eeuwige maakte, maakt dat het beeld begint te leven.
Een jongere kan zich alleen God maar als een jongere voorstellen. En juist door te erkennen dat het alleen zo kan, ontdekken we de beweging die op ons af komt en van God komt. God slaat ons aanvankelijk schijnbaar alle beelden en woorden uit handen. Dat we onze beperkte en gebrekkige beelden toch een plaats kunnen of moeten geven, maar ook mogen geven in onze geloofsweg, dat is de weg om zelf iemand te worden. Gemeenschap en eenzaamheid zijn daarbij de polen waarlangs, spiraalsgewijs, ook jongeren tot ontwikkeling en meer inzicht komen.
“Wees jezelf, dan zal ik de jouwe zijn”, legt Cusanus God in de mond. We moeten proberen ons eigen perspectief te begrijpen. Pas dan laten we ons ook echt raken door de a/Ander, dan wordt Gods liefde echt werkzaam in ons. Niet alleen als ons perspectief maar als het toneel waarop wij het leven met God leven. Pas doordat jongeren helemaal zichzelf kunnen zijn, leren ze in de ontmoeting God kennen als de Eeuwige wiens ogen nooit van hen af zijn.