vrijdag 15 juni 2012

Zin zoekers (1)


Voor mijn scriptie Geestelijke begeleiding en jongeren stuitte ik op de publicaties van Wiel Smeets. Die hebben mij reuze gestimuleerd bij mijn studie. Waarom? Om twee redenen.
Hij gaat expliciet in gesprek met jongeren die zichzelf niet gelovig noemen.
En hij geeft wat mij betreft een goed voorbeeld van hoe geestelijke begeleiding toegepast kan worden (in dit geval in het studentenpastoraat).

Eerst iets over die niet-gelovige jongeren. Het KASKI rapport (uit 2003), getiteld ‘Waar moeten ze het zoeken? Vindplaatsen van religie en zingeving bij jongvolwassenen’ liet zien dat de secularisatie nog altijd doorzet. Van de dertigers noemde de helft zich onkerkelijk, van de twintigers al twee-derde.

Dat betekent overigens niet dat jongeren niet in religie geïnteresseerd zijn. Hetzelfde onderzoek laat zien dat 44 procent van de twintigers in God gelooft. Op geheel eigen wijze, zo blijkt. En niet meer langs de lijnen van de georganiseerde godsdienstigheid.
Bovendien is er de laatste jaren een kentering gekomen. Een studentenpastor vertelde me ooit dat hem was opgevallen dat de vroegere rancune tegen kerk verdwenen is. Ook wordt geloof niet meer als vreemd gezien. Het wordt weer interessant gevonden.


Pastoraaltheoloog Wiel Smeets, die van 1990 tot 1999 studentenpastor was in Maastricht, was het ook al opgevallen in zijn ontmoetingen en gesprekken met studenten. Veel van hen noemden zich expliciet ‘ongodsdienstig’ maar bleken wel heel erg geïnteresseerd waren in activiteiten die de studentenkerk organiseerden. Met name kloosterweekenden en gespreksgroepen waarin christelijk-mystieke teksten gelezen werden, waren erg in trek.
Smeets promoveerde in 2004 op ‘Tegenstrijdig ongeloof. Een verkenning van geloofsontwikkeling bij ‘ongodsdienstige’ studenten’. Zie
www.wielsmeets.nl

Hij kon zin-zoekende studenten een handreiking bieden in hun existentiële zoektocht.
Vaak worden deze zoekers denigrerend ‘relishoppers’ genoemd. Maar Smeets wil dergelijke negatieve kwalificaties (ook wel aangeduid met termen als 'religieus patchwork' of 'bricolage') niet gebruiken. Het wekt ten onrechte de indruk dat jonge mensen in hun existentiële behoeften voorzien door als een consument, lukraak en oppervlakkig een onsamenhangend zingevingssysteem bij elkaar te knutselen.
Smeets noemt hen bij voorkeur ‘zinzoekers’. Ze zoeken zich, vaak op een kritische, diepgaande en min of meer systematische manier, een weg in hun verlangen naar houvast en zin, heelheid en verwondering over wat er meer is tussen hemel en aarde.


Zijn promotor prof. Hein Blommestijn (ook mijn docent bij het TBI) reageerde verbaasd na het lezen van de gespreksverslagen van de ‘ongodsdienstige’ jongeren die met Smeets op kloosterweekend waren geweest. “Wat gek dat iemand die zegt niet in ‘God’ te geloven, wel last kan hebben van ‘God’?”
De godsdienstpsycholoog Vergote constateerde ook al een dergelijk “merkwaardig misprijzen” van christelijk geloof door ongelovige jongeren. Waarom weerlegt de ongelovige niet simpelweg de in zijn ogen onjuiste meningen over de wereld en de mens?
Het heeft kennelijk niet alleen met rationaliteit te maken.
Tegenstrijdig ongeloof noemt Smeets deze ongerijmde combinaties van (on)geloofsuitsraken en geloofservaringen. Aan de ene kant zeggen dat je niet op zoek bent, maar daar wel graag over willen praten. Het gaat om een individuele ervaring, maar ze verlangen naar samen delen.
Smeets toont in zijn proefschrift aan dat dit soort tegenstrijdigheden typerend is voor de zinzoekers die hij sprak.
Zo ging hij op kloosterweekend met acht ‘ongodsdienstige’ studenten uit Tilburg. Ze lazen er o.a. een passage uit een mystieke tekst van Bernard van Clairvaux. In ‘de vier graden van liefde’ omschrijft hij hoe de liefde voor God zich in vier stadia ontwikkelt.
Smeets vroeg zich af of deze mystieke tekst, die een individuele spirituele zoektocht beschrijft, de studenten een positiever beeld van het christendom zou kunnen geven.
In de gesprekken die hij voerde bleef Smeets stuiten op tegenstrijdigheden. “Voor alle acht gold bijvoorbeeld dat ze bijbelverhalen mooi vinden, maar tegelijkertijd zo ongeloofwaardig. Hetzelfde gold voor de radicale keuze die de monniken hadden gemaakt om in het klooster te gaan: dat veroorzaakte een mengsel van bewondering en afkeer.”
Die ‘ongelijktijdigheid’ herken ik overigens ook bij gelovigen. Gemeenteleden, jonger en ouder, kunnen soms ogenschijnlijk tegenstrijdige geloofs- en denkbeelden er op na houden.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten